donderdag 5 september 2019 / nrc / Het Blad / Foto Joel Saget

Achtergrond / Joost Swarte

Ik heb een beetje uitvindershersenen

Wat ziet u als u in de spiegel kijkt?

„De spiegel is er ter controle als ik opsta. Ik scheer me, ik doe mijn haar in de plooi. Als ik kleding kies – een kleur, een dessin, een combinatie – dan draag ik dat een paar dagen. Heel pragmatisch. Een jasje van Yamamoto heb ik twintig jaar gehad, ik heb de voering laten herstellen. Al 35 jaar koop ik elke vier jaar dezelfde schoenen in Parijs, het oude paar laat ik daar verzolen. Ik heb een bloes van Martin Margiela die knispert. Dat maakt me blij. Het checken van: hoe gaat het, wat vind ik – daar heb ik geen spiegel voor nodig. In mijn beroep verhoud je je continu tot anderen; een opdrachtgever, een publiek.”

 

Wat is uw meest typerende eigenschap?

„Ik denk graag na over hoe je problemen kunt oplossen. Dingen aan elkaar koppelen die niet vanzelfsprekend zijn en tot iets nieuws komen. Ik heb een beetje uitvindershersenen.”

 

Wat is uw grootste angst?

„Dat ik zou moeten ophouden met creatief leven, met werken. Het gaat erom dat je uitdagingen krijgt. Ik zit niet te wachten op rust. Het idee dat je als bejaarde alleen nog maar kunt consumeren, een treinreisje met korting, ik vind het niks.”

 

Welke karaktertrek vindt u het meest irritant aan uzelf?

„Dat weet ik niet. Ik erger me niet aan mezelf. Mijn vrouw zegt weleens na een avond met vrienden: je was wel erg veel aan het woord.”

 

Welke karaktertrek vind u het meest irritant bij anderen?

„Ik erger me niet snel aan mensen. Er zijn wel dingen die ik niet goed begrijp. Dat als het milieu een belangrijk onderwerp is, mensen toch grote auto’s blijven kopen. Waarom doen we het niet zo: je moet ergens naar toe, je fluit op je vingers en dan komt er een onbemand autootje voorrijden. Heb je een grote auto nodig voor een lange reis, dan huur je die maar.”

 

Hoe was uw vader?

„Op de middelbare school bleef ik almaar zitten, huiswerk maken wilde ik niet. Hij was zo blij toen ik mijn draai vond op de Academie voor Industriële Vormgeving. Toch steunde hij me ook toen ik daar na drie jaar stopte omdat ik strips wilde gaan tekenen. Hij had een modezaak en kleedde mijn moeder. Toen hij ziek werd – hij overleed toen ik 21 was – en dat niet meer kon, belde hij een vriend met een boetiek: ‘Ze heeft die-en-die maat, neem een paar jurken mee.’ Dan kwam die met een koffer vol kleding en ging mijn moeder passen. Als kinderen keken we ademloos mee. Ik vond het zelf ook altijd leuk onze dochters aan te kleden toen ze klein waren. Als mijn vrouw kleren koopt dan ga ik heel graag mee.”

 

Hoe was uw moeder?

„Heel betrokken. Toen ik een keer op school slecht nieuws kreeg over een vervolgopleiding kwam ze me op de fiets tegemoet omdat ze het ook had gehoord en wist hoe verdrietig ik zou zijn. Dat vond ik zo’n liefdevol en troostrijk gebaar.”