donderdag 11 oktober 2018 / NRC / Edward Steichen (1879-1973), Clare Booth Luce, 1938. Victoria and Albert Museum, London / Estate of Edward Steichen

Fotografie / Photography Centre Victoria & Albert Museum London

Een schatkamer aan foto's

Voor T.C. Grove, rond 1900 verantwoordelijk voor de fotocollectie van het Londense Victoria & Albert Museum in Londen, was fotografie vooral een visuele encyclopedie. Reuzehandig om gebeurtenissen, architectuur of de andere, échte kunst in het museum te documenteren. Maar niet bedoeld om zelf bijzonder te zijn. Toen de Franse fotograaf Eugène Atget in 1902 foto’s aanbood die hij had gemaakt van ‘Le Vieux Paris’, was Grove dus maar matig geïnteresseerd. Voor 1 franc per stuk wilde hij er wel een aantal aanschaffen. De trappenhuizen die Atget had gefotografeerd in Parijse hotels bijvoorbeeld, maar vooral omdat hij dat zo’n fraai staaltje architectuur vond. Voor de uitzonderlijke kwaliteit van het beeld had hij niet echt oog, de bijzonder compositie boeide hem niet zo. De foto’s van ‘Les Petits Environs de Paris’, waar Atget 1,50 franc voor vroeg (hij had er immers voor moeten reizen) vond Grove simpelweg te duur. Hij wist de prijs omlaag te krijgen tot 1,25 franc. Hij loodste zo, niet van harte, 572 foto’s van Atget de museumcollectie binnen.


Nu geveild voor enorme bedragen
Atgets foto’s, in 1930 postuum gepubliceerd in Atget, Photographe de Paris, gingen in de afgelopen decennia voor enorme bedragen bij internationale veilingen onder de hamer, zijn inmiddels opgenomen in fotocollecties van onder andere het Metropolitan en het MoMA en worden geroemd om hun mysterieuze en verontrustende kwaliteit – „alsof het crimescenes zijn”, schreef de Duitse criticus Walter Benjamin.

Die veranderde status van de fotografie, hoe het van registrerend medium naar kunst transformeerde, zien we mooi terug in het vernieuwde Photography Centre van het V&A. De beelden die Atget in het begin van de twintigste eeuw maakte van de gracieuze trappenhuizen van het Parijse Hotel de la Brinvilliers, het Hotel Seguier en Hotel le Charron hangen hier nu prominent aan de muur te pronken, als een overwinning op de krenterigheid van Grove.


Het Photography Centre, twee grote, bestaande zalen op de eerste verdieping die een facelift kregen, opent vandaag haar deuren met Collecting Photography: From Daguerreotype to Digital. Dat het V&A een ware schatkamer aan fotografie herbergt en terecht bekend staat als het museum met een van de belangrijkste en meest uitgebreide fotocollecties van de wereld, lieten ze al in eerdere overzichtsexposities zien. Dat er vorig jaar aan de half miljoen eigen voorwerpen – foto’s, glasnegatieven, autochromen, camera’s, boeken – nog eens 300.000 werden toegevoegd uit de collectie van de Royal Photographic Society, maakt dat de verzameling nu nog rijker, breder, dieper is geworden. In de tentoonstelling is een aantal van deze nieuwe aanwinsten te zien; een van de allereerste fotografische afbeeldingen bijvoorbeeld, een heliogravure uit 1827 van de Fransman Joseph Nicéphore Niépce, twaalf jaar voor de uitvinding van de fotografie door Louis Daguerre en William Henry Fox Talbot. Van Talbot is een hele vitrine ingericht, waarin we onder andere zijn eerste calotypiën zien en een aantal zelf getimmerde camera’s: kleine, vierkanten houten boxen met een rond gat waar hij een lens in monteerde; door Talbots echtgenote ‘muizenvallen’ genoemd, omdat hij ze overal door het huis op de grond liet slingeren.


Feestelijk overzicht
In een vol en feestelijk overzicht van bijna 180 jaar fotografie komen natuurlijk de grote namen uit de canon van de fotografie voorbij: Julia Margaret Cameron, Paul Strand, Alfred Stieglitz, Horst P. Horst, Edward Steichen, Gertrude Käsebier. Bij de hedendaagse fotografie is er een grote presentatie gemaakt van de dertig foto’s uit de serie True Color (1970-1974) van de Amerikaanse straatfotograaf Mark Cohen. Hij was een van de eersten die begin jaren zeventig in kleur ging fotograferen, in een tijd dat kunstfotografie vooral zwart-wit moest zijn en kleur bedoeld was voor reclamefotografie of familiekiekjes. Door deze informatie op de begeleidende tekstbordjes, wordt het publiek duidelijk gemaakt hoe in de geschiedenis van de fotografie ideeën over wat wij mooi en goed vinden veranderen. De keuze van de curatoren om naast deze serie de foto’s van onder anderen Nan Goldin, Cindy Sherman en Martin Parr te hangen, werkt goed – zij gebruiken in de jaren 80 en 90 kleur in een kunstwereld waarin dat inmiddels volkomen geaccepteerd is.

Werk van jongere en relatief onbekende fotografen is er ook; de Britse Mary McCartney laat intieme zwart-wit foto’s zien van vrouwen voor spiegels in badkamers. Ze worden in een speciale vitrine getoond, samen met de foto’s van haar moeder, Linda McCartney, wier werk begin dit jaar door Paul McCartney aan het V&A werd geschonken.


Een aparte plek is ingeruimd voor de Duitse fotograaf Tomas Ruff (1958), die op verzoek van het museum mocht gaan neuzen in de fotocollectie. Ruff hanteert al een tijdje een werkwijze waarbij hij zijn foto’s niet zelf maakt maar beelden bewerkt van bijvoorbeeld de NASA of het internet. Voor zijn project Tripe/Ruff koos hij negentiende-eeuwse papiernegatieven van Linnaeus Tripe uit India en Birma. Zijn herinterpretaties van die exotische foto’s van lang geleden leveren nieuwe, verrassende beelden op, waardoor de kijker ook de oude beelden weer anders gaat bekijken. Waarmee deze serie hetzelfde doet als wat er in de hele tentoonstelling gebeurt – door oud te mixen met nieuw, door verrassende combinaties in een rijke, heldere presentatie, kijken we opnieuw en anders naar de beelden van toen en die van nu.

 

Collecting Photography: From Daguerreotype to Digital, tot oktober 2020 in het Victoria & Albert Museum. Tripe/Ruff van Thomas Ruff tot oktober 2019. Inl: vam.ac.uk