dinsdag 14 juni 2016 / NRC / rankpootjes van een zeepok, Wassenaarse Slag, 1941 © Kees Hana / Nederlands Fotomuseum

Fotografie / Nederlands Fotomuseum

Pioniers van de natuurfotografie

Wie geen telelens heeft moet slim zijn. Wie in de 19de eeuw de ambitie had een bijzondere vogel, hoog in het nest, of een schuwe ree, verscholen in een dicht bos te fotograferen, had enige creativiteit en een avontuurlijke inslag nodig. Kleine, handzame fototoestellen waren er nog niet – de fotograaf moest een list verzinnen om zijn enorme plaatcamera dicht bij het dier te krijgen. En dus bouwde hij een houten toren van een meter of 4 hoog en zeulde zijn massieve apparatuur naar boven. Of hij voer in een bootje naar een nest op het Naardermeer, statief mee, glasnegatieven, lenzen, verrekijker, schuiltentje en rubberen laarzen.

De Britse gebroeders Kearton, zo’n beetje de David Attenboroughs van hun tijd, vroegen hun slager een os te slachten en die uit te hollen. Het karkas en de huid stuurden ze vervolgens naar een preparateur. Met hun opgezette rund trokken ze de natuur in, om zo nietsvermoedende torenvalken en kievieten, herten en vosjes, door een gat in de kop van de os te fotograferen. Een truc die ze later nog eens probeerden te herhalen met een opgezet schaap – maar dat werd voortdurend lastiggevallen door schaapshonden, die het nou eenmaal niet kunnen verdragen als een exemplaar zich niet bij de kudde voegt.

Het opgezette schaap werd voortdurend lastiggevallen door schaapshonden, die het nou eenmaal niet kunnen verdragen als een exemplaar zich niet bij de kudde voegt

In het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam is deze zomer een prachtige expositie te zien over de pioniers van de natuurfotografie. Uit de ruim 90.000 historische natuurfoto’s die het museum in zijn collectie heeft, werd een selectie gemaakt die het verhaal vertelt van de opkomst van deze vorm van fotografie. De foto’s gunnen ons een blik op inmiddels verdwenen landschappen, rond een tijd dat Nederland ontdekt dat haar eigen natuur, ondanks het ontbreken van hoge bergen, steile rotsen, snelstromende rivieren en bruisende watervallen, de moeite waard is om te koesteren. En te beschermen, want door de verstedelijking en opkomende industrialisatie kwam het steeds vaker voor dat het ‘liefelijke, zwijgende rijk der planten’ plaats moest maken voor de ‘woelenden en tierenden mensch’, zoals Frederik Willem van Eeden in 1886 schreef.

Het komt steeds vaker voor dat het ‘liefelijke, zwijgende rijk der planten’ plaats moest maken voor de ‘woelenden en tierenden mensch

We zien hier de eerste vogelfoto, van een zwarte stern; een albumineprint gemaakt door Alexander Clark Kennedy in 1852. Een monumentale eik in Park Twickel in Delden, in 1907 door gefotografeerd in Richard Tepe. Juweeltjes van microfoto’s van Johannes Rombouts, die in zijn proefschrift over microfotografie uit 1873 een warm pleidooi hield voor de toepassing van de fotografie in de wetenschap. En het schitterende filmpje van J.C. Mol, die zich in 1924 al bezighield met timelapse-fotografie, en waarin we zien hoe een bloem ontluikt en de tijd neemt haar knop langzaam te ontvouwen tot die in volle bloei staat.

De historische foto’s worden aangevuld met hedendaags werk van onder andere Charlotte Dumas (wolven), Kim Boske (bossen) en Erik Kessels, die foto’s van herten kocht van jagers die motion-detectioncamera’s gebruiken als hulpmiddel bij de jacht. Maar natuurlijk hadden de pioniers uit de 19de eeuw deze techniek – de fotograaf hoeft niet op een knop te drukken maar het dier zorgt door eigen beweging dat er een foto wordt gemaakt – al lang bedacht: Johannes Vijverberg ontwikkelde rond 1910 een elektrische techniek waarbij door middel van twee draden in het nest de vogels zelf contact maakten met de camera waardoor het sluitermechanisme werd geactiveerd; een heuse vogelselfie.

 

Jacht met de camera. Pioniers van de Nederlandse natuurfotografie, t/m 4 september in het Nederlands Fotomuseum Rotterdam