donderdag 12 september 2019 / NRC / Beeld van Elisabet Stienstra, geen titel (1989)

Beeldende kunst / Museum Beelden aan Zee

Beeldenrijk aan zee

Eigenlijk was het eerste beeld dat ze kochten helemaal niet die Maaier van de Spaanse beeldhouwer Venancio Blanco, zoals overal geschreven staat. Lida Scholten (97) vertelt dat ze jaren voordat ze hun eerste echte kunstwerk zouden kopen, met haar man Theo vanuit het Noord-Hollandse Bergen naar Maastricht ging. „Dat was vlak na ons huwelijk in 1952. Onze eerste Kerst samen. Mijn schoonmoeder had gezegd dat ze ons wel een kerststal wilde schenken, maar ik was bang dat ik die niet mooi zou vinden. Ik wilde echt iets bijzonders, gemaakt door een beeldend kunstenaar. Op een motorfiets die we leenden van de buurjongen reden Theo en ik naar het zuiden. Met Jozef, Maria, het kindje Jezus en een paar schaapjes van keramiek, stevig onder mijn arm geklemd, reisden we terug. Het stond prachtig onder de boom.”

 

Op 9 september was het 25 jaar geleden dat in Scheveningen het particuliere kunstmuseum Beelden aan Zee van Theo en Lida Scholten werd geopend door koningin Beatrix. Een onderkomen voor hun omvangrijke collectie, die op dat moment bestond uit zo’n duizend beelden en penningen, met ‘de mens’ als overkoepelend thema. De kerststal maakt geen deel uit van die collectie, wel de Maaier van Blanco, die ze in 1969 kochten, en kunstwerken van beeldhouwers als Ossip Zadkine, Armando, Jaume Plensa, Atelier Van Lieshout, Jeroen Henneman, Tony Cragg, Erwin Wurm en Charlotte van Pallandt.

 

 

Lida Scholten had altijd al een uitgesproken smaak. Zij was, zo vertelde haar echtgenoot Theo (1927-2005) met regelmaat, degene die ervoor zorgde dat er kunst werd gekocht en die hem opvoedde in het kijken. Opgegroeid in kunstenaarsdorp Bergen raakte ze al vroeg geïnteresseerd in kunst en nadat haar echtgenoot als topman van eerst SHV en later Robeco de middelen ervoor kreeg, begon het echtpaar met verzamelen. De beslissingen voor aankopen werden in het begin vaak door haar, maar al snel door hen samen genomen.

Ze kochten in eerste instantie vooral van jonge Nederlandse beeldhouwers. „Om hen te steunen in hun carrière”, vertelt Lida Scholten, maar hun aandacht verlegde zich ook naar oudere kunstenaars en andere landen. „Mijn man moest vaak op zakenreis, in Europa, Amerika, Zuid-Korea, en ik ging mee. Ik bereidde goed voor welke kunstenaars en galeries ik wilde bezoeken. Ook als we naar ons huis in Noord-Italië gingen, stippelde ik een kunstroute uit. We kochten altijd graag bij kunstenaars zelf. Die hele context waarin zij werken, dat vonden wij interessant. Hoe iemand daar in de middle of nowhere – beeldhouwen doe je nou eenmaal niet in een flatje in een woonwijk – de hele dag zit te kloppen en te doen. Kunstenaars zijn ook ondernemers. Mijn man vond dat heel interessant; die creativiteit, die oorspronkelijkheid, die vrijheid in het denken.”

Ze raakten bevriend met een aantal van hen, onder anderen beeldhouwer Arthur Spronken, bekend van zijn paardenbeelden, en met de Duitser Fritz Koenig, bekend van onder andere het beeld Sphere, dat na de aanslagen van 11 september onder het puin van het World Trade Center in New York werd gehaald en in geschonden staat weer is neergezet.

 

Museale toekomst
Lida Scholten vierde haar 97ste verjaardag drie keer. Aan de vooravond, op de heetste dag van het jaar, met een diner met enkele trustees van het museum. Op de dag zelf, 1 augustus, met de hele familie – inmiddels vier generaties. En begin september tijdens het jaarlijkse uitje met alle 150 vrijwilligers van het museum; eerst met z’n allen naar de tentoonstelling Powervrouwen in het Stedelijk Museum Schiedam, daarna een groot banket in het museum ter viering van het 25-jarige jubileum.

Op de ochtend van het gesprek met NRC heeft ze net een paar uur gewerkt in het documentatiecentrum van het museum – dat doet ze nog wekelijks samen met een paar vrijwilligers. Jan Teeuwisse, die in 2004 de leiding van het museum overnam van de Scholtens, heeft dan al uitgebreid verteld over de ontstaansgeschiedenis. En hoe hij als 14-jarige een keer bij de Scholtens thuis was, in hun villa met oprijlaan in Bilthoven, om samen met zijn vader, beeldhouwer Arie Teeuwisse, het beeld van Cyrano de Bergerac af te leveren dat het echtpaar gekocht had. „Ik weet nog dat we binnen werden gevraagd. Zij hadden altijd al interesse in moderne architectuur en waren een van de eersten in Nederland met zo’n prachtige grote zitkuil in de woonkamer. Voor mij toen echt een exotisch wonder.” Het Cyrano-beeld van zijn vader staat nu permanent opgesteld op het beeldenterras aan de boulevardzijde van het museum; met de armen fier voor de borst gevouwen trotseert het de wind die vanaf de Noordzee het land in blaast.

 

Eigen broek ophouden
Teeuwisse vertelt hoe de Scholtens tijdens hun reizen in de VS gefascineerd waren geraakt door de opzet van particuliere musea, die vaak met een grote groep vrijwilligers werden gerund. „Begin jaren 80 is besloten dat de collectie een museale toekomst moest hebben. Maar hun verzameling werd zo groot dat musea er niet meer zo happig op waren – beelden zijn natuurlijk wel een ding in je depot. Bovendien strookte de zakelijke mentaliteit van Theo niet zo met die van musea, waar heel anders werd gedacht en gewerkt. Langzaam groeide het idee: laten we het zelf gaan doen. Geen tempel voor de collectie, maar een dynamisch podium voor de beeldhouwkunst. Theo zag het als experiment: ‘Ik ga bewijzen dat wij als museum onze eigen broek op kunnen houden’. Cruciaal hierbij was de inzet van een grote groep vrijwilligers, partners genoemd, begeleid door een kleine, vaste staf.”

Teeuwisse was hiervoor hoofdconservator moderne kunst bij het RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis. Toen hij overstapte naar Beelden aan Zee, reageerden collega-kunsthistorici wat smalend, zegt hij . „Zo’n Scholten met zijn eigen museum, is dat geen borstklopperij – die sfeer. En tegen mij: je doet het voor de poen. Kunst en commercie, dat was vloeken in de kerk. Terwijl ik het een aantrekkelijk idee vond; niet alléén denken vanuit de kunst maar ook: wat vindt het publiek leuk, hoe halen we mensen binnen? Ik had bewondering voor hun ondernemingszin. Bij plannen die ik had, vroeg Theo ook altijd: hoe denk je dat te bekostigen? Heel fris.”

Van deze aanpak kunnen gesubsidieerde musea leren, meent hij. „Klantvriendelijkheid is belangrijk bij ons, een leuk café, een fraaie winkel. Publieke musea vinden dat ook steeds belangrijker. Vriendenkringen, trustees, sponsors – die manier van werken vereist een nieuwe aanpak en die slag zijn musea de laatste jaren aan het maken. Als een curator of directeur nu overstapt van een publiek naar een privémuseum, kijkt niemand daar meer van op. Beide leveren kwaliteit in hun tentoonstellingen en collecties en kunnen wat aan elkaar hebben, die overtuiging is er nu wel.”

 

Museum Beelden aan Zee trekt inmiddels zo’n 100.000 bezoekers per jaar en focust de laatste jaren vaker op exposities met grote namen als Picasso (2016) en Zadkine (2018). Ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum wordt het LIDA-fonds opgericht, een initiatief van ondernemersvrouwen als Karin Doeksen, Heleen Dura en Mariska Dietz, dat de ontwikkeling en uitvoering van blockbustertentoonstellingen voor het museum op de lange termijn moet garanderen. Het fonds trapt af met een overzichtstentoonstelling van de Franse beeldhouwer Niki de Saint-Phalle (1930-2002) in oktober.

Lida Scholten is nog betrokken bij de uitbreiding van de collectie maar bemoeit zich er niet meer actief mee. „Die beslissingen laat ik aan Jan. Al jaren.” Lachend: „Al denk ik bij sommige aankopen: hoe héb je dat nou kunnen doen.”

 

Nu & binnenkort te zien in Museum Beelden aan Zee: Klaas Gubbels (t/m 13 februari 2020), Lisa Sebestikova (27 sept-27 nov) en Niki de Saint-Phalle (5 oktober t/m 1 maart)