zaterdag 5 oktober 2019 / NRC / Het Blad / Foto Andreas Terlaak / bewerking NRC

Achtergrond / Mano Bouzamour

De seks. Het niet gelovig zijn. Schande!

 

Wat zie je als je in de spiegel kijkt?

„Een levenslustige jongeman, vol energie. Als ik wakker word, zet ik muziek op. Kanye West, Mozart, Tsjaikovski, Jay-Z. Dan dans en zing ik voor de spiegel. Ik hou van maandagen, als iedereen weer achter z’n bureau zit. Dan kan ik weer bellen en mailen. Ik woon in het centrum van Amsterdam, op de Herengracht. Op mijn scooter cross ik zonder helm de stad door, stoep op, stoep af.”

 

Wat is je meest typerende eigenschap?

„Ik ben erg intens. Ik absorbeer alles, luister goed, praat graag, geef en ontvang graag aandacht. Ik schrijf met gemak tien of twaalf uur, tot diep in de nacht. Shit, ik heb al drie dagen niet gedoucht, denk ik dan. Toen ik werkte aan mijn tweede boek, Bestsellerboy, belden mijn buren Robert Alberdingk Thijm en zijn partner Norbert ter Hall, de regisseur en scenarioschrijver van de De belofte van Pisa, me soms om 10 uur ’s avonds. ‘Heb je eigenlijk wel gegeten, jongen?’ Dan hadden ze een bordje voor me klaar staan.”


Wat is je grootste angst?

„Mijn papa heeft een herseninfarct gehad. Het lijkt me eng hem te verliezen. Maar ook om zelf niet meer in staat te zijn de dingen te doen die ik wil. Vrij denken, vrij schrijven, vrij bewegen. Mijn boeken gaan over personages die moeten loskomen van de verwachtingen van hun ouders, hun omgeving, de maatschappij, om zichzelf te worden. Ik geef vaak lezingen, ook op scholen. Tegen die kids zeg ik: durf jezelf te zijn, ook al ben je anders dan anderen.”

 

Lijk je op je vader?

„Mijn vader is net als ik een verhalenverteller, heel sociaal. Hij maakt een praatje met iedereen; de buren, de caissières in de supermarkt, honden en katten schuren tegen zijn schenen. Toen ik De belofte van Pisa schreef, zat hij vaak middenin de nacht in de keuken de Koran te lezen. Kom kom, wenkte hij me, en dan vertelde hij me weer over de profeet Mohammed.”

 

Lijk je op je moeder?

„Het gastvrije, kom maar langs om te praten en te eten, dat heb ik van haar. Ze was strenger dan mijn vader en wilde nooit dat ik op straat ging spelen, bang voor slechte invloeden. ‘Ga maar op je kamer films kijken.’ Zo heb ik geleerd hoe je verhalen vertelt. Denken in scènes, dialogen, karakters. Na mijn eerste boek heb ik mijn ouders drie jaar niet gezien. Ze kunnen niet lezen, maar hoorden erover. De seks, het niet gelovig zijn. Schande! Ze zetten een ander slot op de deur, ik was 22 en verbannen. Maar ze misten mij en ik miste hen. Er waren alleen maar verliezers.”


Hoe krijgen ze je kwaad?

„Als ik niet mezelf mag zijn. Dan word ik rebels. Wat ik trouwens ook wel weer lekker vind; de boel ontregelen. In mijn columns voor Het Parool kon ik mijn woede botvieren, een soort 100-metersprint met elleboogstoten. Woede is fijne brandstof voor een schrijver, maar niet goed voor de lange termijn. Beter is het om vanuit liefde te opereren.”